Vanuit de wachtkamer nodig ik de patiënt uit die op mij zit te wachten. Hij loopt wat vertraagd achter mij aan, schouders hangend naar beneden. Op mijn kamer vraagt hij waar ik zit, hij wil niet op mijn plek gaan zitten.

Ik heb een duidelijk doel met  het gesprek, maar ik wil weten wie er tegenover mij zit. Ik wil hem ontmoeten voordat ik kan kijken naar het doel dat ik had. Ik stel me zelf voor, mijn rol en het doel van het gesprek, maar ook dat ik eerst wil kennismaken. Ik vraag hem hoe het gaat.

Hij hangt achterin zijn stoel en vertelt enigszins monotoon en rustig. Hij praat in korte zinnen. Tot hij spreekt over iets waar hij het moeilijk mee heeft. Een gebeurtenis in het verleden waarin hij het gevoel heeft dat hem onrecht is aangedaan. Hij vertelt me in een korte tijd het verhaal inclusief allerlei zijwegen. Zijn armen bewegen als hij praat en hij spreekt een stuk sneller. De boosheid is duidelijk zichtbaar in zijn bewegingen en hoorbaar in zijn stemgeluid. De boosheid in zijn verhaal begrijp ik wel, maar ik hoor nu natuurlijk alleen zijn versie. Nadat ik hem even hierover heb laten vertellen en erkenning geef voor zijn gevoel, begrijp ik dat hij geen werk heeft. Ik vraag hem wat hij doet overdag.

‘Ik wandel veel’ zegt hij. Als ik hem vraag waar hij wandelt (stedelijk) en of hij dan nog iets anders doet tijdens het wandelen, vertelt hij dat hij foto’s maakt. Ik vraag hem waarvan. Hij pakt zijn telefoon en laat mij in vogelvlucht hele series prachtige foto’s zien van gebouwen en elementen van gebouwen. Hij is geïnteresseerd in de architectuur en vertelt me van welke tijd, stijl en architect bepaalde bouwwerken zijn, ook vertelt hij wat de gedachtegang van de architect was. Hij vertelt dat hij hier graag over leest. In zijn verhaal veert hij naar voren zijn stem klinkt minder zwaar terwijl hij steeds sneller en enthousiaster gaat praten. Ik weet eigenlijk niet eens precies hoe we van architectuur bij kookstijlen en later de psychologische boeken kwamen die hij gelezen had. Ik merk op dat hij snel denkt en veelzijdige interesses heeft.

Ik vraag hem of hij bij een probleem vaak één à twee oplossingen ziet, of eerder twintig. Hij bevestigt mijn vermoeden, dat laatste. ‘Maar dat snapt nooit iemand, maar jij wel of niet?’ toetst hij voorzichtig. Ik bevestig dat ik ook zo’n hoofd heb en dat ik soms gek word van alle gedachten die voorbij komen. Hij zucht en zegt: ‘Eindelijk een fatsoenlijk gesprek, iemand die mij begrijpt’ gevolgd door een zacht ‘dank je’ waarbij hij verlegen naar beneden kijkt. Hij laat zich weer achterin zijn stoel vallen, maar nu vanuit opluchting.

Ik vraag hem vervolgens waarom hij de medicatie gebruikt, want mijn doel was bekijken of hij kan minderen. Hij benoemt dat zijn gedachten zo’n 900 toeren per minuut maken, zonder medicatie zijn dit er zeker 1500. ‘En daar kan ik niet meer tegen. Het is teveel, dan word ik prikkelbaar en weet ik niet meer waar ik het moet zoeken alleen’. Ik zie angst in zijn ogen. Hij weet dat het niet goed is en wil ermee stoppen, maar durft het niet aan.

Ik vraag hem om te bedenken wat hij nodig heeft en of hij een gerichte, uitdagende daginvulling kan vinden om hem af te leiden en mogelijk contacten met begeleiding of vrienden kan vermeerderen in de periode dat we gaan afbouwen. Ik beloof hem mee te denken waarin ik hem kan helpen om door die moeilijke periode heen te komen en het vol te houden. We maken een nieuwe afspraak. Zijn ogen twinkelen als hij mij nogmaals bedankt voor het gesprek, ik glimlach en bedank hem voor dat wat hij mij geleerd heeft, want zoveel wist ik nog niet over architectuur, en benoem dat ik het ook een leuk gesprek vond. Met een lach op zijn gezicht vertrekt hij.

Tags:

No responses yet

    Geef een reactie

    Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

    nieuwsbrief

    Wil je niks missen? Meld je aan voor de nieuwsbrief en ontvang een gratis E-book over de zinvolheid van spelen in persoonlijke ontwikkeling en herstel.

    * indicates required